1 | Het volk van wie gaan in donker, 1)
zij zien een groot licht. Zij die verblijven in een land van doodsschaduw, over hen gaat een licht gaat op. |
2 | U hebt het volk talrijk gemaakt,
zijn vreugde groot gemaakt, zij verheugen zich voor uw aangezicht, zoals men zich verheugt bij de oogst, zoals men juicht, wanneer men de buit verdeelt. |
3 | Want het juk van zijn last
en de stang op zijn schouder, de knuppel van wie hem voortdrijft, hebt u verbroken als op Midiansdag. |
4 | Ja, elke schoen, die stampt met gedreun
en (elke) mantel, die in bloed gerold is, in de brand ermee, een prooi van het vuur! |
5 | Ja, een kind is ons geboren,
een zoon is ons gegeven en de heerschappij zal op zijn schouder rusten en men riep zijn naam: planner van wonderbaarlijke daden, heldhaftige God, vader voor eeuwig, prins van de vrede, |
6 | om te vermeerderen de heerschappij
en om een vrede zonder einde op de troon van David en diens koninkrijk; om dat op te richten en te schragen door recht en gerechtigheid van nu af tot in eeuwigheid. De ijver van JHWH Zebaot zal dit bewerkstelligen! |
7 | Een woord heeft de heer naar Jacob gezonden
het is geland 2) in Israƫl. |
1 | Vertaling van Pieter Lugtigheid |
2 | letterlijk: gevallen |