Jesaja
Jesaja 9

1 Het volk van wie gaan in donker, 1)
zij zien een groot licht.
Zij die verblijven in een land van doodsschaduw,
over hen gaat een licht gaat op.
2 U hebt het volk talrijk gemaakt,
zijn vreugde groot gemaakt,
zij verheugen zich voor uw aangezicht,
zoals men zich verheugt bij de oogst,
zoals men juicht, wanneer men de buit verdeelt.
3 Want het juk van zijn last
en de stang op zijn schouder,
de knuppel van wie hem voortdrijft,
hebt u verbroken als op Midiansdag.
4 Ja, elke schoen, die stampt met gedreun
en (elke) mantel, die in bloed gerold is,
in de brand ermee, een prooi van het vuur!
5 Ja, een kind is ons geboren,
een zoon is ons gegeven
en de heerschappij zal op zijn schouder rusten
en men riep zijn naam:
planner van wonderbaarlijke daden,
heldhaftige God,
vader voor eeuwig,
prins van de vrede,
6 om te vermeerderen de heerschappij
en om een vrede zonder einde
op de troon van David en diens koninkrijk;
om dat op te richten en te schragen
door recht en gerechtigheid
van nu af tot in eeuwigheid.
De ijver van JHWH Zebaot zal dit bewerkstelligen!

7 Een woord heeft de heer naar Jacob gezonden
het is geland 2) in Israƫl.

1Vertaling van Pieter Lugtigheid
2letterlijk: gevallen